"Keizer Claudius heeft het N-VA-programma over inburgering geschreven"

Kobe, Sammy, Katoo, Emma, Ine, Cas, Robbrecht, Bahar, Camiel, Ilayda, Dilay, Joachim, Sennur, Leyli, Gythe, Chiara, Louise, Melike, Joris, leerlingen Latijn van 6A22 van het Sint-Franciscuscollege in Heusden-Zolder en Luc Boonen, leerkracht Latijn.

Met grote belangstelling hebben wij, laatstejaars van het Sint-Franciscuscollege van Heusden-Zolder, tijdens de les Latijn de uitzending “Winteruur” van 6 maart met Bart De Wever bekeken. In dit Canvasprogramma spreekt Wim Helsen met een gast over een literaire tekst. Bart De Wever had een Latijnse tekst uit de Annales van Tacitus (Annales XI, 24) gekozen. In deze tekst geeft deze Romeinse historicus (56-125 na Chr.) een redevoering weer van keizer Claudius uit 48 na Chr. Hierin nam Claudius voor de eerste keer in de Romeinse geschiedenis Gallische notabelen op in de Romeinse senaat. Hij deed dit, zo staat in zijn toespraak, omdat deze notabelen reeds de Romeinse gebruiken (mores), de Romeinse opvoeding (artes) en voldoende huwelijksbanden (adfinitates) hadden met de Romeinen.

Voor Bart de Wever is deze tekst de basis van het NVA-programma over inburgering en inclusief burgerschap. “Wij zeggen ook dat we niet te koop moeten lopen met onze nationaliteit via een snel-Belg wet, of dat we iedereen toelaten tot onze sociale zekerheid. Dat is verkeerd. Maar als mensen inspanningen doen, mag je geen hindernissen geven”, zo zei Bart De Wever in dit programma. Als kritische leerlingen Latijn menen we dat Bart De Wever deze tekst van Tacitus naar zijn eigen hand heeft gezet. Hiervoor hebben we verschillende argumenten.

Ten eerste vragen we ons af of deze woorden wel in de oorspronkelijke toespraak van Claudius voorkwamen. In een andere versie, bewaard op steen in Lyon, komen deze woorden, mores, artes en adfinitates, zo belangrijk voor Bart De Wever, helemaal niet voor (het kan natuurlijk zijn dat deze woorden in de tekst verloren gegaan zijn).

Ten tweede weten we dat Claudius aanvankelijk eerder geïnteresseerd was in de Romeinse geschiedenis dan in politiek. Bijgevolg had hij weinig vrienden onder de senatoren. Het lijkt ons logisch dat hij, eens keizer, de senaat naar zijn hand probeerde te zetten door nieuwe senatoren te benoemen. Het feit dat deze notabelen de eerste Galliërs waren die in de Romeinse senaat mochten zetelen, zal allicht hun dankbaarheid en aanhankelijkheid tegenover Claudius nog vergroot hebben.

Een derde kritische bemerking is van literaire aard. Tacitus was immers een historicus die zoals gebruikelijk in de oudheid, tegelijkertijd ook literator was. Geschiedenis hoefde niet waarheidsgetrouw en objectief te zijn, maar moest mooie literatuur zijn en retorisch geloofwaardig. De toespraak van Claudius, hoewel Tacitus de echte toespraak waarschijnlijk wel kende, is eerder de toespraak zoals Tacitus zou willen dat Claudius die had uitgesproken. Het lijkt ons vanzelfsprekend dat hij, als deel van de senatoriale elite en afkomstig uit Gallië, dit feit benadrukt. De verwijzing naar Sparta en Athene die ten onder zijn gegaan omdat ze geen vreemdelingen toelieten, is eerder een retorische techniek waarbij Tacitus exempla gebruikt als overtuigingsmiddel. Bart De Wever vergeet dat de antieke geschiedschrijving wezenlijk verschilt van de moderne historiografie.

Wij stellen ons ook de vraag wat de Romeinse “mores et artes” precies inhouden. In de eerste eeuw na Christus bestond er geen vastomlijnde Romeinse identiteit. Elke burger bouwde zijn eigen identiteit op, de ene een beetje meer Grieks, de andere een beetje meer Afrikaans, Egyptisch, Syrisch, Gallisch, of . . .

Tenslotte gaat het in de tekst van Tacitus over de mogelijkheid van Gallische notabelen om te zetelen in de Romeinse senaat. Deze tekst koppelen aan voorwaarden voor inburgering van bijvoorbeeld politieke vluchtelingen in onze tijd lijkt ons echt te ver gezocht. Gallië behoorde trouwens al een eeuw tot het Romeinse rijk terwijl het bij ons vaak gaat om nieuwkomers.

Tot besluit kunnen we zeggen dat deze woorden van Tacitus geen antwoord bieden op de complexe vraag over Romeinse identiteit. Deze woorden gebruiken als basis voor een politieke ideologie vinden we misbruik maken van de Latijnse literatuur. Laat de Latijnse teksten, of het nu een epos, lyriek of historiografie is, mooie literatuur zijn die ons, jonge mensen, nog steeds na tweeduizend jaar boeit, emotioneel raakt en aanzet tot kritisch denken!

 

Bronnen

Hekster, O. (2009). Romeinse Keizers. De macht van het imago. Amsterdam: Bert Bakker.

Wes, M. A. (2008). Tacitus. Claudius en Nero. Annalen Boek XI-XVI. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien. s’-Hertogenbosch: Voltaire.

Naerebout, F.G. & Versluys, M.J. (2006). L'acculturation n'est qu'un mot. Cultuurcontact en acculturatieprocessen in de Oudheid: een inleiding. In Leidschrift. Historisch Tijdschrift, 21.3.